DE HAAGSCHE CLUB IN DE HOUTSTRAAT.
204
Men deed het door deskundigen onderzoeken entaxeeren.
In het archief vinden wij o. a. een taxatie door Pieter
Heynsius, dd. 5 Mei 1774, waarbij het, met het oog o. a.
op den „aangenamen stand en uitzigte over het beste
deel van ’s Haege” wordt getaxeerd op 26000.
Een ander, Pieter Rosendael, metselaar, in aanmerking
nemende dat de toestand van het gebouw kostbare repa
ration zou vereischen, verklaarde den 7 Mei 1774, het
gebouw om den aengenamen stand waerin hetselve gelegen
is” te taxeeren op f 20000.
Alvorens tot den aankoop over te gaan, verlangde men
terecht dat de eenigszins duistere rechtstoestand ten aanzien
van den eigendom van het perceel tot klaarheid zou worden
gebracht, opdat er geene onzekerheid zou bestaan omtrent
het eigendomsrecht der verkoopers. De daartoe getroffen
regeling werd bekrachtigd door de Staten van Holland en
Westvriesland (de Leenheeren) bij de akte van 28 Decem
ber 1774, waarin wij o. a. vermeld vinden dat het perceel
door „Rooimeesters deser Steede was getaxeerd op een
„somme van 14000.— (volgens tauxatie mede in onse
„Leenregisteren geregistreerd)”. Het perceel werd aan
Jan Kramer (schoonzoon van wijlen den vorigen eigenaar
den Heer de Charon de Saint Germain) verleid „om het
„te houden als een onsterfelijk erfleen ende te verheer-
„gewaaden met twee paar Conijnen” enz.
Nadat hierop nog den I2en Juli 1775 door de Staten
„relief van verzuimd leen” was „geaccordeerd”, had bij
akte van 7 Februari 1776 de conversie van het leen in
allodiaal goed plaats „mits daarvoor aan den Raad en
„Rentmeester Generaal van Noord-Holland, Kennemerland
„en Brederode in ’t Zuider Quartier tot Onzen behoeve
„betaald zal worden de somme van ƒ1500. sijnde ’/io
„part van de gerechte waarde van de gemelde Leen-
„goederen, volgens tauxatie Ons geexhibeerd”.