’S-GRAVENHAGE I2gO IQOO.
220
om er de wapenrokken op te bewerken. En overal, tot
op den toren der kapel en op het zomerhuis in den hof-
tuin overal deed de lentezon het goud van Boergoensche
vuurstralen en vonken blinken, en de gulden leliën schitteren
op de blauwe velden, terwijl de roode leeuwen hel afstaken
tegen den gouden grond, en de krijgskreet Montjoye naast
’s Hertogen devies Aultre nauray in gulden letteren
tintelde. Ook de Spuipoort was opzettelijk gestoffeerd
geworden door Dirk Floriszoon, den schilder, die de beide
torentjes van boven keperde, van zwart en groen en er
twee banieren maalde met mijns Heeren devise, de loveren
die er aan stonden, van mat goud, en de ijzeren roeden
daar ze op verrezen, van vermiljoen”.
Wilt ge zien, hoe de Hertog er uitzag, de heer Ising
teekent hem: „De thans zestigjarige Filips draagt het
kostuum der ordede kaproen van rood scharlaken,
vastgehouden door de cornette, die onder de kin door
en over de kaproen heengewonden is, en den rood schar
laken met goud omboorden mantel, waarover aan de
van gouden vuurslagen en vonkenschietende keien saam-
geschakelde halsketen, het ordeteeken, de gulden schapen
vacht hangt. De zwarte hoozen eindigen in lange, spitse
tootschoenen. Het onbevallige hoofddeksel wordt door
het volslagen gemis aan hoofdhaar en baard niet fraaier.
Na eene ziekte had de Hertog, op raad zijner genees-
heeren, zich het hoofd kaal doen scheren, en om nu bij
anderen niet af te steken, beval hij bij edict, dat al de
Edelen eveneens hun haren zouden prijsgeven”. In dien
laatsten trek komt de ietwat despotieke aard van Filips
den goeden uit. De vergaderingen der ridders werd ge
houden in de Groote zaal, de kerkelijke getijden en de
H. Mis in de Groote- of St. Jacobskerk. Al hingen in
het priesterkoor de tapijten niet, den tocht naar Colchis
voorstellende, de pracht zal zeker verblindend geweest