JS-GRAVENHAGE I25O—-I9OO. 222 vonden, toen Maarten van Rossum in 1528 den Haag plunderde en 28.000 goud-guldens als brandschatting eischte. De zestiende eeuw werd voor den Haag een tijd van overgangellende en verval om straks opgevolgd te worden door welvaart en ongekenden luister. Wel kon Guicciardini van deze plaats getuigen: „Dit is, naar mijne meening het schoonste, rijkste en grootste open dorp van gansch Europa”, maar èn door den Spaanschen oorlog èn door het missen van de tegenwoordigheid van den landsheer of zijn stedehouder, verviel de plaats. Dankt het, als ge wilt, Ruichaver, dat hij bij de Geestbrug, althans voor een wijle, den Spanjaard tegenhield; dankt het vooral Willem den Zwijger, dat hij niet het verzoek van die van Delft inwilligde en de hofstad met haar heerlijk bosch heeft behouden voor geheelen ondergang. Bij het einde der eeuw werd den Haag wederom hofstad. Prins Maurits vestigde er zijn residentie en daar werd de „zevenlandsche buurt” gesticht, straks gevierd en geducht in de wereld, door het strategisch beleid van Maurits en het genie van Oldenbarnevelt. Overwonnen vlaggen werden gehangen in „het hofgewelf” het Haagsch gejubel nam de zegezangen op en zong ze na op de duinen van Nieuwpoort aangeheven; ze zwegen niet voor den held „voor wien alle oorloghsman in zijnen tydt zou wijken”; ze klonken nog schooner, toen Maurits voor Witsenburg onder Rijswijk uitstapte en Spinola zijn koets bood. Doch daar treurt langs het Binnenhof een ander lied Had hij Hollant dan gedragen Onder ’t hart, Tot sijn afgeleefde dagen Met veel smart, Om ’t meyneedigh swaert te laven Met syn bloet. En te mesten kray en raven Op syn goet?

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 239