14 DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF. geene andere onruststokers zal hebben gekend dan zijn eigen dorper na overmatigen dronk ’t zij zijn eigen door graaf of gravin gespijzigden en gelaafden bedelaar of landlooper uit de nabuurt, welke, na welvoorzien van het Binnenhof teruggekeerd te zijn bij feesten van vreugde of plechtigheden van droefenis, zich zal veroorloofd hebben nog iets meer van het goede der aarde en der omliggende dorpers tot zich te nemen, dan wel recht toe was. Meer dan van eenige plaats in Holland moet van „die Haghe” in den grafelijken tijd worden getuigd, dat het in rust en orde heeft uitgeblonken boven hen allen. Maar de graven dezer landen zijn dan ook zoo verstandig ge weest aan de omgeving van hun hof nimmer het voor hen zoo lastige voorrecht te verleenen van zich te mogen ommuren. Was er nu meer dan boven aangegeven, dat voor de keuze van „die Haghe” tot hofzetel pleiten kan? Men zal bevestigend mogen oordeelen. Immers de graaf zelve vond er zijn bosch en jachtvermaak ter ontspanning, en ruimte te over om er een uitgebreid hof met alle toebehooren te stichten. Naburige steden als Haarlem, Leijden en Delft konden voorzien in alles wat het hof benoodigde voor levensonderhoud en voor dagelijks gebruik of voor kleeding en dekking, als b.v. benoodigde lakenen en lijnwaad, tapijtwerk, enz., en dat alles zoolang zich in de allernaaste omgeving geene bewoners hadden gevestigd, voldoende kundig en ervaren om daarin ten deele te voorzien. Tichelaarde voor bouwstoffen werd aangetroffen en ver werkt onder het naburige Rijswijk en Voorburg in de z.g. „Steenplaats”; later in de i4de en i5de eeuw voorzag de Rijnstreek in de benoodigde steensoorten. Luiksche steenkalk en natuurlijke steen moest te water worden aangevoerd uit Dordrecht, over Rotterdam en Delft;

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 23