’s-GRAVENHAGE I250 I900.
224
magistraat en haar schutters de onsterfelijkheid. De
Hagenaar Stalpaert van der Wiele zong zijn liefelijk
lied van Sinte Agnes en onze eenige Vondel luidde de
Geboorteklock van Willem van Nassau en verhief den
lof van „Hollands Paradijs”. Constantijn Huijgens, de
Hagenaar bij uitnemendheid, die zijn stad den schoonen
weg naar Scheveningen schonk „met taai geduld”; die
de toonkunst niet onverdienstelijk beoefende, vergeleek
in zijn Batava Tempe de voornaamste steden met zijn
Voorhout en jubelde:
„Noch en vind ick niet in allen,
Dat mijn Linde-laen genae'ck”.
In de gouden eeuw was niet alles goud wat er blonk,
en ook niet in den Haag. Het recht voor allen werd nu
juist niet naar behooren begrepen en vele donkere wolken
verduisterden den gouden dag. De afgrijselijke moord
van 20 Augustus 1672 deelde aan het Groene Zoodje
de droevige herinnering meê van een misdaad, die niet
kon vergeten wordenzelfs niet door de glorie van het
laatste deel der eeuw, toen de Hagenaar Willem III,
Koning-Stadhouder, zich aan het hoofd plaatste van vele
volken, om ze te beschermen tegen Frankrijks overmoed.
De zeventiende eeuw bleef haar invloed nog eenige
jaren handhaven, om straks opgevolgd te worden door
een tijd, welke Jan Salie al dichter en dichter bij den
troon zou brengen. Gelukkig voor de Nederlandsche
geschiedenis waren de beschrijvingen, die door scherp
zoekende mannen van verschillende plaatsen bewerkt,
kostbare bronnen voor de latere studie openden. Gelukkig
in het bijzonder voor den Haag, dat Jacob de Riemer
danken mag voor zijn uitmuntende beschrijving van
’s-Gravenhage. Met alle inspanning is men nog niet
geslaagd een tweeden de Riemer uittegeven.