EENIGE HAAGSCHE DOCTOREN, ENZ.
235
van 1594 en verder
een stadsgeneesheer
van den Haag (Hoogen
Holland, Rekenkamer en Magistraat) werd
van missiven, adviezen enz. van het Hof 1579,
t) Register
fol. 253 VS.
2) Haagsche doctoren, pag. 21.
Voor zijn visites bij de leden van de Rekenkamer
„ende hun gevolge” mocht hij vier stuivers in rekening
brengen, maar andere patiënten, die zijn hulp inriepen,
mocht hij rekenen „tgunt hij sal connen bedingen
De bewering van Dr. Krul dat de „doctorsgang of
visiet” in het laatst der zestiende eeuw werd goedgemaakt
met acht groot of twintig cent 2) en die gegrond is op
het contract met de Castro, is dus niet geheel juist.
Integendeel blijkt hieruit dat de gewone rekening voor
een visite hooger was dan 4 stuivers.
Waarschijnlijk zullen ook wel toen, evenals thans, de
doktersrekeningen verschillend zijn geweest.
Hij moest verder „die van den Raede ende Reeckeninge
mit hun gevolch ende huysgesin bij nacht ende bij dach
in tyde van noot bystaen”, terwijl hij bovendien niet uit
den Haag mocht vertrekken om ergens te overnachten,
dan met goedvinden van den Raad.
Na overlijden van de Castro in 1581 schijnt in geruimen
tijd geen stadsdokter te zijn aangesteld.
De slechte staat der financiën scheen zulks niet te
gedoogen.
Eerst in de Tresoriersrekening
geregeld ieder jaar is er weer van
sprake, die door de Sociëteit
Raad, Hof van
bezoldigd.
De eerste, die in dat jaar de rij opende was Mr. Pieter
Wittendel.
Het salaris was in die jaren aanmerkelijk verhoogd
en bedroeg in plaats van 100, 280 pond, waarvan de