EENIGE HAAGSCHE DOCTOREN, ENZ.
249
Dodt
van Flensburg, Geschiedkundig Archief, dl. V, p. 81.
2) Mededeelingen II, p. 85.
Willen wij dus omtrent hun bedrijf iets te weten komen,
dan moeten wij afgaan op hetgeen de keuren en ordon
nantiën uit andere steden ons hieromtrent mededeelen.
De apothekers verkochten van oudsher, behalve de
gewone geneesmiddelen, ook allerlei kruiden, specerijen
en andere zaken voor dagelijksch gebruik, die men nu
slechts bij een drogist zou zoeken.
Zoo werd Andries ’t Hoffland in 1596 door den Tresorier
18 pond, 2 schellingen en 6 penningen uitbetaald „uyt
saecke van groen was, olie en vernis bij hem tot behouft’
van den Hage gelevert”, terwijl Jacob Jansz. Verhooch
eveneens apothecaris in 1592 7 pond kreeg voor ge
leverde inkt.
Behalve deze zaken verkochten zij fijne wijnen en likeuren.
In een keur van den Raad der stad Utrecht van 1419
waarin bepaald werd: „dat niment taverne openhoude ofte
apotheke, nader x der ure des avonts, bi enen koer van
enen ponde, also dicke als yemant dede”, werden zij zelfs
gelijkgesteld met herbergiers. 2)
De verkoop van kruiden was evenwel hoofdzaak, van
daar dat zij in de middeneeuwen ook wel „crudenman”
of „crudener” waarvan ons woord kruidenier afkomstig
is werden genoemd.
De apothekers hadden dikwijls met concurrenten te
kampen, waaronder de kwakzalvers, die de jaarmarkten
afreisden, wel een groote plaats zullen hebben ingenomen
maar ook dikwijls onder de stadgenooten, vonden zij
mededingers in den strijd om het bestaan.
Reeds in de i5de eeuw verkochten de Vier Vrouwen
kloosters alhier Bagijnenkruid 2) en de Baljuwsrekeningen
van 1505 brengen ons in kennis met eenen Adriaen, die