DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF. 17 2 Nog in een charter van Philips v. Bourg, van 1450 blijkt die oude toestand gekenschetst door de stad Delft wegens de bezwaren, ondervonden door hare bierbrouwerijen tengevolge van het stilstaande water, terwijl men oudtijds genoegzaam verversching had voor de bedijkingen, toen de vloed nog Delftwaarts optrok. (v. Bleijswijck, Beschrijving van Delft, pag. 702). reeds de zeevisch van de Scheveningsche kust kan zijn aangevoerd geworden ter markt en ter voeding van de Romeinsche legermacht. Zoo bruikbaar nu in Romeinsche tijden (3de en 4de eeuw n. Chr.) de Voorburgsche vliet' moet geweest zijn hij was destijds onderhevig aan de werking van eb en vloed, x) doch bovendien moet hij gediend hebben als afvoerenden Rijntak naar de Maasmonden zoo deerlijk onbeteekenend moet hij gaandeweg geworden zijn in de volgende eeuwen en vooral ook na den aanleg der eerste Maasbedijkingen. In den grafelijken tijd was de Vliet hier en daar in droge zomertijden niet alleen met paard en wagen doorrijdbaar maar ook zelfs doorwaadbaar. In die zelfde ongunstige omstandigheden verkeerde ook de Trekvliet, welke naar behoefte (dikwijls te gelijk met den Voorburgschen Vliet) werd verdiept. Dergelijke verdieping bedroeg in den regel slechts enkele spitten, zoodat hoogstens de gelegenheid bestond om een weinig diepgaande praam, geladen met eenige vaten wijn, of zakken graan, of andere materialen naar „die Haghe” opwaarts te voeren. Voor die verdieping werden dan krachtens bestaand gebruik aangewezen verschillende ambachten; of zulks geschiedde op andere wijze, zooals tegen 1345 dit ten deele geschiedde over 100 roeden van de Spoye neder waarts door de „viskers uter Haghe (die stiermans van Sceveninghen) enten waghenairs, die visch voeren”, terwijl dat de verbetering der overige 800 roeden van wege de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 26