2Ó3 EENIGE HAAGSCHE DOCTOREN, ENZ. in 1583 apteecker in de Waarschijnlijk dezelfde der Bouchorst (zie pag. 261). In het Transportregister van 1578 wordt nog gesproken van: „Pieter den apteeckershuys genaempt den Bonten Mantel” gelegen in de Hoogstraat aan de w.z., het tweede huis van af de Papestraat, p. 85. 2) Mededeeling van den heer M. G. Wildeman. 3) Daar hij een Brabander van geboorte was, beweerden de Staten van Holland, dat hij tot de regeering niet bevoegd was. Zij besloten daarom bij resolutie van den 20 April 1569 „datmen van wegen de Staeten zoude doen verzoeken provisie poenael van den Hove van Holland tegens eenen Mark van Duyn, deurwaerder en Gregorius van Moersele, schepen in den Hage, wesende gebooren Brabanders, omme henl. te doen interdiceren d'exercitie van haren officien in Holland, tot onderhoudenisse van de privilegiën, de Staeten van Holland verleent, alzoo Laeck Cornelisz. „pasteybacker” en Maritgen RoelencT. Tr. 1592, p. 73. Woont in 1589 aan de w.z. van de Hoogstraat in het huis genaamd „de Vergulde balance”. Tr. 1589, p. 9. In 1597 verkoopt hij het huis „de gulden Stormhoet” eveneens in de Hoogstraat gelegen. x) Tr. 1597, p. 156. In 1594. koopt hij van „Schout, Burgemeesteren ende Gerechte van den Haag seeckere huyssinge ende erve genaempt tsceerhuys staende int Hoostere van de Predicaeren int Voorhout belegen sijnde ande noort- zijde hij Pieter Jansz. selffs, aende oostzijde terve leggende tusschen dese huyssinge ende tbrouhuys, aende suytsijde de gemeene ganck ende pat, ende aende westzijde mede een gemeen pat”. Tr. p. 99. Jan Jacobsz. van Leyden o. a. Hoogstraat. 2) Tr. 1583, p. 137 vs. persoon als Jan Jacobsz. van Gregorius van Moerssele (Morssele) geboren in Braband. O. a. in 1569 en 1573 Schepen van den Haag. 3) In 1569 en 1571 heilige geestmeester. In 1567 hoofdman van ’t Cruisgilde. Gehuwd met Geertruyt van de Bilt Jacobsd1'. Tr. 1572, p. 37. Koopt in 1560 een „tuyn en erve int

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 280