OP DE NIEUWE HAEGSCHE APOTHEEK.
Hage, ziel der Paradyzen
Overlommert bloemtapyt
Zetel van den gulden tyt,
'k Zie uw Lindedreven ryzen
Maer, helaes, ik zie met een
In Uw’ Hof de Zonde sluipen,
Die gelyk een Slang komt kruipen;
’k Zie de Doot met snelle schrèen
Wand’len langs Uw brede paden;
'k Zie de Teering, Koorts en Pest
Stygen uit het drakenest
Overdekt met rosebladen.
Maer ik zie, ter goeder uur,
Onder ’t woelen van die plagen,
't Heillicht der Geneeskunst dagen;
Hoe de lachende Natuur
Ed’Ie wort’len weet te kweken,
Kruiden fokt, en bloemen leest,
Tot versterking van den geest
En herstelling der gebreken.
Zie ik daer geen Nieu Gesticht,
In ’t vermaerde Hof der Graven,
Om d’ Aemmechtigen te laven,
Vrolyk ryzen in het licht,