DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF. 19 Zoo luidt het dan ook bepaald in 1394 (R.) dat de weg naar Rijswijk zoo „quaet” was „dat mense niet en riden mochte, ende wort ghemaect mitter missen, die uut myns heren stal daerop ghevoert wort”, en wel ter gelegenheid „dat myne lieve vrouwe van Hollant eerst in den Hage quam”. De Riemer, I, pag. 780. Ook waren die wegep hersteld in 1394, toen de tweede gemalin van Hertog Albrecht werd verwacht. Men mag hierbij in aanmerking nemen, dat de polder van Rijswijk en de Zusterpolder, door welke de Haagweg heen leidt, eertijds veenlanden waren, waaruit zich ge makkelijk laat bevroeden, dat deze weg oudtijds nu en dan nog al drassig en onbegaanbaar was. Het onderhoud van dezen weg kwam o. a. ten laste van zekere Rijnlandsche dorpen, hetgeen blijkt op 1465, want het heetende oic den zantwech te onderhouden, die tusschen de Hage ende Ryswyc gelegen is, dat voirtyts een vuil „oirdende” (oord?) plecht te wesen. -) De bruggen over deze vaart waren almede niet al te best in den regel. Tegen 1438 werd dan ook door Hooge heemraden van Delfland de vervallen steenen Geestbrug voor het gebruik afgekeurd; deze werd toen afgebroken en men reed voortaan met paard en wagen door in plaats van over de vaart. Door het inbrokkelen der oeverkanten ging natuurlijk de vaart schandelijk achteruit, zoodat voorziening noodig werd en blijkt dan ook tegen 1447, dat de rentmeester op bevel van de hooge welgeboren heemraden van Delfland had doen maken „een nuwe steenen brugge, tusschen Ryswyc ende Voerburch over die Delff vaert, aengesien dat het van noden was, mitz dat die wagenen altyts moesten varen over ende duer dese voersz. vaert, so dat die walle van den wege an beyden zyden altyt zoe ingevaren werden, dat men qualyc mit schuytten die voern. vaert varen en mochte”.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 28