I 41 DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF. dat blijkens de aanteekeningen omtrent de aanbouwen der groote zaal (Arn. Ising, Beschrijving van het Binnenhof) tamelijk dicht lag bij de oude zaal, d. i. dan tegenover de in 1387 ver melde stove. De beer kon dus, toenmaals losbrekende, zijn weg genomen hebben door de gang heen. Ook worden nu eenige nadere mededeelingen bij de Riemer, uit de i8dc eeuw, ons duidelijk. Zoo bij dien schrijver op pag. 130, dat in 1582 de stove werd ingericht tot raadkamer van den Hoogen Raad. Deze omvatte meerdere kamers, evenwel voor verschillend doel, o. a. de z.g. „rolle of pleitkamer”, welke ten noorden van deze vertrekken lag, zijnde de oude „pijnkamer”, waarvan de juiste ligging nog eenigszins duister blijft. Beschouwt men deze mededeelingen in verband met hetgene dezelfde schrijver op pag. 161 mededeelt, dan blijkt in 1730 de „Groote Coken” te zijn geworden Raad- en Rekenkamer der Domeinen van den Huize van Oranje. Een weinig verder aan dezelfde zijde (wanneer de schrijver nu de stove overslaat kan dit geschied zijn, omdat de oude stove eenigszins terugwaarts lag ten opzichte van de Coken) bevond zich toenmaals het Goudsmitskeurhuis en in den hoek, onmiddelijk ten westen van den Hoogen Raad, de Generaliteits muntkamer. De paal, waaraan de beer lag, was in den aanvang der i7de eeuw voorzien van een ring en een ijzer, waardoor het geheel geleek op een kaak. De tentoonstelling van den beer werd dientengevolge nog hatelijker in voorkomen. Waar nu blijkt, dat Hof Provinciaal en Hooge Raad in deze omgeving zetelden, zal het wel waarschijnlijk voorkomen, dat een heusche kaak (wegens hare stevigheid) gemakshalve gebruikt werd om er den nog al lastigen beer aan vast te leggen. W. Dl. 24, pag. 52. Reeds in 1343 vindt men bijv, vermeld de „earner bi den pet”.1) Jammer genoeg ontbreekt verdere omschrijving. Mogelijk was zij destijds, als tegen 1377, bestemd voor woning van den rentmeester van Noord-Holland en diens klerk en wellicht ook voor den hofmeester. Met zekerheid is in de eerste helft der 1411- eeuw niet te bepalen, waar deze voor het hof van beteekenis zijnde personen hun verblijf hielden of hun ambtelijk vertrek bezaten. Het is niet onmogelijk, dat zij in de alleroudste

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 51