DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF.
51
IO.
Tusschen de stallen en de boeverie vond men nu ver
volgens, meerendeels langs de Beek, allerlei inrichtingen,
waarvan de juiste ligging niet geheel bekend ismen
dient uit een gebrekkig aantal gegevens tastenderwijs een
beeld van het geheel op te maken.
Opmerking verdienen b.v. de
In 1361, wij weten het reeds, werden 19 roeden ge
dolven „twischen der smit ende den berchove”; aangezien
de beek niet opgegraven werd van 's rentmeesterswege,
maar wel vermoedelijk de door den Nederhof loopende
grachten, schijnt het mogelijk de smidse te zoeken iets
ten noorden van het z.g. Halsteegje; ook werd hierboven
op 1352/54 vernomen, dat de smidse in volgorde ver
moedelijk lag tusschen de boeverie en den sm allen stal.
Andere meer betere plaatsbepaling ontbreekt; ten over
viel daarbij ook het westelijk gedeelte van den grooten stal.
In 1603 blijkt er nog uitdrukkelijk sprake te zijn van
de „grote stallinge”. Ongeveer ter plaatse van den
kleinen stal komt echter in de i7de eeuw een nieuwe
Stadhouderlijke stalling tot stand met groot koetshuis, 2)
welke wederom opgeruimd zijn in 1725.
Van de „cameren van de stallen”, welke in 1346/47
gemaakt werden en mogelijk dienden voor het stalpersoneel,
verneemt men later niets naders.
Wanneer het z.g. Stalstraatje ontstaan is, blijkt evenmin.
Voor 1504 zal het echter wel in geen geval doorgeloopen
hebben tot op den Nederhof.
Smidse en het leeuwenhuis. 9 en
Bijdr. en Meded. van die Haghe, 1900, pag. 79.
2) De Riemer, I, pag. 167.