52 DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF. vloede komen in de rekeningen geene nadere gegevens dienaangaande voor. Nog minder gelukkig is men ten opzichte van het leeuwenhuis. Toen tegen 1345 de minderjarige Jonker van Ghelre aan het hof vertoefde, in verband met huwelijksplannen tusschen hem en een der zusters van Graaf Willem IV, had de Gelresche vorst voor zijn genoegen eenige leeuwen medegebracht, welke op kosten van den gastheer met schapen werden gevoed. Van het voorgenomen huwelijk is nimmer iets gekomen het bezoek liet denkelijk deze sporen na, dat sinds dien tijd leeuwen op het hof verblijf hielden, waarvoor in dien tijd een geheel nieuw leeuwenhuis werd getimmerd van hout en ijzer; mogelijk waren de leeuwen van den Jonker afkomstig. 2) Het is twijfelachtig of de Beijerensche hertogen wel erg gesteld zullen geweest zijn op dit soort van dure kostgangers; 3) het voederen van deze gevaarlijke gasten met schapen leidt tot het vermoeden, dat het leeuwenhuis wel niet zoo erg verre af gelegen zal hebben van de boeverie. In naam blijft het leeuwenhuis zeker althans bestaan. In 1350 werd een verplaatsbaar leeuwenhuis nieuw ge timmerd „waarin men de jonge leeuwin medevoerde der Hertogin van Gelre”; tegen 1377 werd b.v. het dak op ’t leeuwenhuis gestopt. De opzichter van de leeuwen is voorts bekend in 1350 en 1356. 5) W. Dl. 24, pag. in. 2) Idem, pag. 174. :t) Bij de vorsten van Gelre bleven zij in eere; althans de prachtlievende Karei van Egmond (1492 -1538) was bekend mede om zijne leeuwen. 4) R. 1350/51 f. 69e., 1376/77 f. 37c. De Riemer, I, pag. 75.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 62