53 DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF. R. f. 24V.in de stalle, dair de drommedarys plach te staen. s) R. 1379/80, f. 22r. 3) R- 1452/53, f. 59V. en 67V. 4) R. 1506, f. IÓ2V. Doch is het de vraag of die leeuwen wel verder zijn blijven bestaan en of b.v. niet in 1366'67 daar de drommedaris kan hebben gehuisd. Hoe het hof aan dit zeldzame dier kwam, blijkt niet bepaald. Wanneer men niet lang daarna verneemt: de „Smitte” int leeuwhuis te maken, 2) rijst twijfel of hier niet bedoeld is de smidse voortaan te houden in het geheel onnoodig wordende leeuwenhuis. Ergens in de buurt van deze, of anders van de reeds vermelde smidse, zal gestaan hebben het Slotemakershuis. 11. Tegen 1453 woonde Jacob de slotemaker in het huis, dat eertijds hondenhuis was, in hetzelfde jaar werd de muur tusschen het hondenhuis en het slotemakershuis geschoeidten overvloede heet het in één ademgroote paardenstal „uptie beeck” en hondenhuis „bij die beeck”. 3) De mededeeling op 1506, dat twee borden gemaakt werden „upte ghoete, die voir Jacop Smits in de steenstraet leyt”, geeft helaasgeen genoegzaam licht omtrent de juiste qualiteit van dezen Jacob of omtrent het juiste begrip in deze te hechten aan „steenstraet”. Het hondenhuis, waarin de slotemaker ging wonen, was er pas sinds ongeveer 1388 gekomen, tegelijk is er sprake van een nieuw hondenhuis, klaarblijkelijk bij de beek, dat vermoedelijk (niet zeker) lag bij den grooten of kleinen paardestal. Reeds hier te voren is op de ligging der smidse gewezen, tusschen de boeverie en den kleinen stal, zoodat de onderlinge ligging van een en ander globaal kan worden bepaald.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1901 | | pagina 63