DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF.
57
Dit ridderhuis stond vermoedelijk in den noordwestelijken
hoek van het Binnenhof, waar tegen 1390 de Raad van
Holland werd gevestigd. De ridderspelen grepen bovendien
plaats op het Binnenhof voor de hofzaal.
Daarnevens komt gelijktijdig voor een meester ridder-
kamer; tegen 1366 blijkt uitdrukkelijk dat er onderscheid
bestaat tusschen beide vermelde gebouwen.
Tegen 1360 werd deze kamer eenigszins vernieuwd
denkelijkook werd er zeven jaren laterghedect upten
stegher van der riddercamer. Wegens kleine, weinig
beduidende herstellingen komt die kamer herhaaldelijk
verder in de rekeningen voor. 2) Of zij één is met de
„meester cnapenkamer” van 1345 moet betwijfeld worden.
Mogelijk is de naam afkomstig van den bekenden ridder
Willem van Duvenvoirde, waarover hier voren reeds met
een enkel woord gesproken is.
De ligging der ridderkamer blijkt eenigszins nader
tegen 1468: „Tusschen die meyster riddercamer ende die
stienhouwerslootse een muur gemaect”, breed op het west-
einde idem op het oosteinde lang elf Roeden,
hoog zeven voeten met cardelingen daer boven op, om
de 9 voeten gesteund door een pijler; en verder
aen die doer van den tuyn, die de stedehouder heeft
doen maken bij die meyster riddercamer; en overigens
op 1497 an een veynster uptie Riddercamer, daer
men doer siet uptie Plaetse. 5)
R. 1364 66 f. 46V. ende te beschieten dat ghebroken
was aent ridderhuys, doe men stac.
f. 52c.an den kelnair van der meest, ridderscamer een slot.
s) R. 1359/60 f. 39r. 1366 67 f. 32V.
3) W. Dl. 24, pag. 173.
4) Bij de tijdsbepaling der eerste Hofstichtingen op pag. 25.
R. 1467/68 f. ójr. en 7or., en 1497 f. 136V.