6o
DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF.
Niet onwaarschijnlijk zal de „Boeverie”, welke nabij de
Voorpoort lag in den meest noordwestelijken hoek van
den Nederhof, zich oorspronkelijk uitgestrekt hebben tot
aan de beek langs de Hoogstraat. Mogelijk echter heeft
die boeverie tegen de i5de en i6de eeuw gaandeweg
geringeren omvang kunnen verkrijgen, toen op meer
gemakkelijke wijze dan vroeger van buiten af zal zijn
voorzien geworden in de dagelijksche behoeften van het hof.
In die boeverie zullen verschillende schuren aanwezig
geweest zijn ter opbewaring van het vee; voorts zullen
de hoenderen en ander pluimgedierte hier een onderkomen
gevonden hebben. Waarschijnlijk bevond er zich echter
niet het „Duifhuis”, dat reeds in 1316 genoemd wordt, 2)
en verder in 1370 wordt vermeld
zonder plaatsaanwijzing,
als „oude duifhuis”. 3)
x) De Riemer, I, pag. 366.
W. Dl. 21, pag. 55.
3) De ligging van dit duifhuis is twijfelachtig; mogelijk lag
het ter hoogte van den St. Jorys Doelen. In eene oorkonde
van 1370 (de Riemer, I, pag. 71), welke schijnt te betreffen eene
jurisdictieregeling bij eene nieuwe wijkuitbreiding van het be
staande „dorp” van die Haghe, leest men omtrent de grenzen
daarvan in den aanvang: dats te verstaen van den utersten
graft van onsen Hove, daer dat oude Duyfhuys staeten
aan het slot: totten oestende van onsen viver daer ’t eerst
begint (d. i. dus bij het duifhuis). Zijne plaats nabij het Bosch
schijnt dan ook niet onlogisch.
De gegeven grensomschrijving is verre van duidelijk voor
Zeker is het dat de Heeren van Arkel niet lang daarna
eene nieuwe woning in die Haghe hebben bezeten, zeer
nabij en ongeveer ten zuiden van de Kloosterkerk. Deze
moet tijdens de verwikkelingen tusschen Hertog Albrecht
en het geslacht van van Arkel, circa 1400, gekomen zijn
aan Albrechts tweede gade, welke daarover in 1405 naar
welgevallen beschikte.