61
DE WORDING EN ONTWIKKELING VAN HET HOF.
t) De Riemer, I, pag. 72 en 169.
het Bourgondische bewind. De rentmeestersrekeningen
leveren verder geene bijzonderheden dienaangaande
van belang op. Dat het valkhuis aan de Plaats en des
stadhouders valkeniers nog bestonden in 1479, en dat
dit valkhuis in 1492 wordt aangeduid door den naam
van hondenhuis, wijst nog op den ouden toestand, toen
blijkbaar hondenhuis en valkhuis genoegzaam één waren
of bij elkander behoorden; maar ook valt daaruit af te
leiden, dat al mogen valken en honden in eere gebleven
zijn op het hof, deze toch meer ten genoege van den
stadhouder dan van den landvorst zullen gestrekt hebben.
Zeker is het, dat na Hertog Albrecht, welke vrij wel
zijn gansche leven gesleten heeft op het Binnenhof en
daar zijne hoofdgenoegens zocht en moest vinden en dus
een en ander in stand hield of nieuw inrichtte, andere
vorsten optraden welke minder geregeld of langdurig in
die Haghe verblijf hielden, doch zich dikwijls door tijdelijke
en vaste stedehouders lieten vertegenwoordigen, welke
minder ruime hofhouding hielden.
De twisten, voortdurend tusschen Jan van Beijeren en
Vrouw Jacob en Hertog Philips van Bourgondiën, deden
verder natuurlijk het hof in aanzien achteruit gaan.
Wel deed het Bourgondische hof tijdelijk nu en dan
het hof herleven, doch een geheel andere smaak beheerschte
het leven bij de bekende groote toeneming der weelde.
Schitterende hoffeesten en tournooien brachten tijdelijk
verlevendiging, doch zij ontnamen aan het hof het huiselijke
karakter, dat onder Albrecht overheerschend was.
Na Philips en zijn heldhaftigen zoon Karei volgde het
Oostenrijksche hof; hoewel aan praal niet onderdoende
voor het Bourgondische, verbleef het toch te zelden in