PRINS WILLEM III IN BETREKKING TOT DEN HAAG.
73
de Witt aan Boreel, 15 Augustus en aan Nanning Keyser,
12 en 19 Augustus 1653. Brieven van en aan Johan de Witt,
D. 1. bl. 3 en 4, D. V. bl. 351 en 354.
schepten er een ondeugend genoegen in den heer van
Brederode, die de troepen kommandeerde, te noodzaken,
met zijne ruiters eenige malen een „Oranje boven!” aan
te heffen, wat wel niet dan meesmuilend zal zijn geschied,
daar Brederode, ofschoon door zijn huwelijk aan de
Prinses Douairière verzwagerd, een voornaam aanhanger
was van de partij der Staten. Maar, zoo dat vertoon van
militaire macht de aandacht trok, de Justitie bleef ook
niet achter: ter zake van „de gepleegde insolentie” werden
vrouwen en jongelieden gegeeseld en gebrandmerkt,
een gestrengheid waaruit duidelijk kon worden opgemaakt
welke bezorgdheid door de minste uiting van Prinsgezind
heid in den zetel der Regeering van Holland werd gewekt.
De strengheid waarmede de overheid optrad, miste dan
ook hare uitwerking niet. Vele der schuldigen weken uit
den Haag, waar het verder stil bleef, ook toen, in het
voorjaar van 1654, bij het bekend worden van de Acte
van Seclusie, ter gelegenheid van den vrede met Engeland,
elders, als b.v. te Amsterdam en te Dordrecht bedenkelijke
bewegingen plaats hadden. Toen de vrede plechtig werd
afgekondigd verwijderde de Prinses Royale zich met haar
zoon om geen getuige te zijn van de feestbedrijven, die
daarbij werden aangericht, en bij de algemeene illuminatie,
die den dag besloot, bleef het prinselijk kwartier in
duisternis gehuld. Maar zoo het rustig was in den Haag,
het was als de rust in een stad, die in staat van beleg
is gesteld. Bij de minste beweging werden onmiddellijk
militaire maatregelen genomenzoo werden in Augustus
vier compagniën der gardes over den Haag verdeeld en,
buitendien, in den vroegen morgen troepen uit Delft in