85
PRINS WILLEM III IN BETREKKING TOT DEN HAAG.
was dat een bittere pil, maar die in stilte moest worden
geslikt; aan het gebeurde konden zij niets veranderen,
maar toen de Prins, in den avond van 9 October „sonder
gherucht” in den Haag terugkwam, onthielden zij zich
van allen gelukwensch. Alleen door de „Ordinaris
.Gedeputeerden ter Generaliteit” werd hij, bij monde van
een Zeeuw, den Heer van Reigersberg, gecomplimenteerd
met zijne nieuwe waardigheid, die men algemeen ver
wachtte dat eerlang door de opdracht van het Stadhouder
schap in Zeeland zou worden gevolgd. Dat vooruitzicht
bevestigde zich evenwel niet. Zooals men weet werd de
Prins eerst in 1672 met dat hooge ambt bekleed. In de
jaren, die daar tusschen lagen, was het als een voort
durende worsteling tusschen hem en de regeerende partij,
die niet bij machte was zijne bevordering tegen te houden
en ze zich toch slechts noode, stuk voor stuk, liet af
dwingen. Zoo duurde het geruimen tijd, alvorens hij
■toegelaten werd in den Raad van State. Toen dat ver
kregen was verliet hij den Haag in den herfst van 1670,
tot een bezoek aan het Engelsche hof, van waar hij eerst
in het begin van Maart 1671 wederkeerde, „van seer
veele hertgrondelyck verwellekomt” toen hij, daags na
zijne tehuiskomst, aan de godsdienstoefening in de
Kloosterkerk deel nam. ]j
Op dat tijdstip dreigde reeds de oorlog, die in het
volgend jaar uitbrak. De verloop daarvan is bekend;
men weet hoe de Republiek toen door een viervoudigen
vijand werd besprongen, tegen wien het hopeloos scheen
zich te willen verdedigen, al was, in den nood, de Prins
aan het hoofd van land- en zeemacht geplaatst. Bijkans
h Summier en waerachtigh verhael van de Reyse van sijn
Hoogheyt de Heere Prince van Orange in Engelandt.
In ’s Graven-Hage bij Arnout Leers de jonge, Boeck-verkooper
in de Hoogh-Straet, in Plutarchus 1671, bl. 64.