HET BINNENHOF VAN I247 I747.
II4
regeld bij instructie van 12 April 1588, bestond uit de
stadhouders en 12 leden uit de gewesten, uit hunne
voordrachten gekozen door de Algemeene staten, en uit
2 Engelsche leden (tot 1627), krachtens verdrag met
Engeland. Volgens instructie machtig, werd die macht
door de Staten gaandeweg zeer gebreideld. Aan hem
bleef echter zekere zorg voor het defensiewezen 107), de
rechtspraak in zaken, het gebied der generaliteit rakende,
en de macht om den thesaurier-generaal alle noodige
uitgaven op te dragen, zijnde deze dan ook adviseerend
lid van den Raad. Aan hem was verder verbonden een
secretaris.
Beneden de vertrekken van den Graaf en zijn gevolg
aan den vijver, bevonden zich dan ook die van den Raad
van State en van de Generaliteitsrekenkamer, zich uit
strekkende van nabij den achtkanten toren tot de kapel.
Op 27 Juni 1586 had Leycester overigens opgericht een
„Kamer van geldmiddelen” (Wagenaar, VIII, p. 156),
welke in wezen bleef niettegenstaande allerlei tegenstand,
waaraan de beruchte Jacob Reingoud als thesaurier werd
verbonden. De zetel dier kamer binnen den Hove blijkt
niet. In 1602, nader geregeld in 1608 en 1622, werd
nu echter opgericht de Generaliteitsrekenkamer, samen
gesteld uit twee leden van ieder der zeven provinciën.
Zij registreerde en controleerde de door den thesaurier-
generaal op gezag van den Raad verordende uit
gaven. Voorts bestond een ontvanger-generaal, welke de
gelden in handen kreeg, door de verschillende ontvangers
gestort. Voor de totstandkoming dezer rekenkamer heeft
het gewest van Holland zeker geene uitgaven van be
lang behoeven te doen, alleen in 1618 (2271-.) blijkt daar
voor de metselaar aan levering en verdiensten te ont
vangen 5 te'. Zij werd dan ook ondergebracht in reeds
bestaande vertrekken, ten oosten van de kapel. Omtrent