6
HET HUISHOUDBOEK VAN JOSINA VAN DORP.
wel „gehaelt van Aelken die op ons wooninge woont”,
en die daarvoor pacht betaalt.
Verschillende posten hebben betrekking op de ziekte
en het overlijden van heer Arend. Hij schijnt niet lang
ziek geweest te zijn, ten minste de rekening van zijn
gewonen geneesheer, „doctoor” Wittendael, bedraagt
slechts 18 terwijl aan twee andere doctoren, Schenkel
en Fabiaene, voor hun visites nog 7 dg betaald wordt
en aan „meester Jan den surregin mede van mijn
vader sijn been te cureren” 8 =g 10 st. De rekenin
gen van Pieter Janssen den „apteker” bedragen echter
ruim 50 jg.
Als heer Arend gestorven is, worden alle dienstboden
in rouwkleederen gestoken, en de „broduerwercker” wordt
belast voor jonkvrouw Josina een haussefraise en een
paar handschoenen te borduren met zwarte zijde en pas
sement te naaien op haren satijnen „tabbaert.” Voor dit
passement worden tien pijpen goud (32 =g) verwerkt. Eerst
was het op 88 el berekend, maar er bleken nog acht el
te kort te komen, zoodat de versiering van dien tabbaard
alleen bij de honderd gulden beliep. Dat ook aan het
sterfhuis het zwart laken niet gespaard was, kunnen wij
opmaken uit den sluitpost: „getelt aen Mayken in
de Wilde zeeten volle betalinghe van ’tgene haer
quamp par reste van lakenen ende meer ander dinghen
van haer gecocht ten behoeve van onsen rouwe, 504 jg
18 st.”
Uit de nalatenschap van heer Arend was de heerlijk
heid Maasdam aan Filips du Bosch toegewezen, terwijl
Middelharnis aan Josina kwam. Een legaat van 10 ^g was
vermaakt aan Johan le Seur, procureur bij het Hof van
Holland, die met een onechte dochter van heer Arend
getrouwd was, en aan juffrouw Verstrepen een vol jaar
loon extra.