HET BINNENHOF VAN I247—I747.
I4I
1321 (Idem.
beschreven, of behoorlijk geregistreerd; ook de opbewaring
van belangrijke inkomende stukken zal wel te wenschen
hebben overgelaten. In 1297 (v. Mieris, Chart. I. p. 579) schijnt
Grave Jans klerk, Wouter van Brugge, tevens diens rentmeester.
In 1299 (Idem, p. 614) zijn naast den rentmeester ook zegelaars
bekend. Voor den meester-klerk koos men steeds een bekwaam
geestelijke; tegen 1320 (Idem, II. p. 241) was zulks b. v. Mr.
Jan van Florensen, tevens proost. Onder deze meester-klerken
stonden natuurlijk enkele ondergeschikte klerken van mindere
bekwaamheid.
2) (pag. 40.) Oork. v. 1328. Matth. Analecta. V. 4n.,p. 944.
3) (Pag- 4°-) Dat het hof niet geregeld toefde in die Haghe blijkt
ook in 1327 (v. Mieris, II, p. 412), toen omtrent den priester
van de nieuw in te stellen parochiekerk te Eikenduinen bepaald
werd, dat deze niet meer rechtens ten hove zoude eten „alse
onse here die grave jof onse vrouwe die gravinne dairwesen
sullen”.
(pag. 42.) Dagvaarten voor het gemelde doel werden door
’s vorsten boden bijeengeroepen, vooral wanneer geld of troepen
noodig waren. Zij vonden allerwege plaats en telden een paar
leden van iedere stad, welke spraken met den vorst en met zijne
aanwezige raadsleden. Pas eerst sinds circa 1400 hadden zij
meer geregeld in die Haghe plaats. Ook andere gewichtige be
langen, door de omstandigheden geboren, gaven aanleiding tot
bespreking met den Graaf en diens Raad. (Dr. P. J. Blok. Holl.
stad in de middeleeuwen, p. 93.)
Die Raden, onbeperkt in aantal, werden naar goedvinden
door den Graaf op het oogenblik zelf geroepen en geraadpleegd,
waar en wanneer het hem goeddacht en gekozen uit zijne om
geving. Zij gaven als het ware zekere wettige kracht aan de
Grafelijke daden en uitgevaardigde oorkonden; soms onder-
teekenden zij mede of anders geschiedde dit namens hen door
een der hoofdklerken, kundig in rechts- en bestuurszaken.
Bij het geheel of gedeeltelijk te loor gaan dier oorkonden konden
die getuigenissen, zoolang nog geene registers waren ingevoerd,
een meer onmiddelijk practisch belang hebben natuurlijk. Vooral
Willem III raadpleegde die Raden herhaaldelijk. Circa 1306
(v. M. II. p. 57) treden zij reeds te zijnen behoeve op; elders
is er sprake van zijnen raad, van de knapen en raad der steden
van Zeeland, of van den gemenen raad in 1320 en 1321 (Idem.