HET BINNENHOF VAN I247 I747.
173
velt”. 1548. 103V. yserwerck an de put int nyenwe bleyckvelt
tot den casteleyn. 1550. 113c. Noch twee glaesen gemaict int
huys over die casteleyn, aldair men wast ende bact (z?) 1551.
H4r. Eerst tot de spannaige van t bachuys ende waschhuys
mit de turfloots, 14 sparren, enz. 132V. nyenwe koecken in de
kaetsbaen. 1538. 72c. Tot Annekens, die achter die greffe woent.
1546. 871-. Ende tot Jouffrou Anna in „de munt” gestopt. 1554.
i02r. Gewrocht tot Anna Harrys an een put, daer zy die cleeren
van de cappel van ’t hoft' in spoelt.
N.B. Lang niet onwaarschijnlijk is hier bedoeld de z. g.
„lavanderie” binnen den Hove, waarvan sprake is in 1604.
(Jaarboekje voor 1900, p. 8t). Verg, ook de aanteekening 94
op 1522. In beide gevallen blijkt dan van verplichting tot her-
berging in tijden van groote hofdrukte in dit sinds oudere
tijden bestaande gebouw.
102) (pag. 109.) Immers men verneemt: 1572. io7r. Noch be-
taelt den voorsz. Cornelis Claesz., schilder, ter cause van sauve-
garde bij hem gelevert als eerst vier van waterverve op groot
lombaertspapier, te weeten een ander vangepoort ende een
ander spoeypoort, een ander hofpoort ende een ander Halstege
noch een voor de boschbewaerder.
108) (Pag- na.) Zoo blijkt: 1592. 2ior. Den schrynwercker be-
taelt, van dat hy voor dye generaele staeten gemaeckt heeft
seeckere lysten om haerluyder tapyten daeran te hangen. 1598.
1541'. Van ’t toemaecken van de oude schermcamer tot bewoninge
van den duerwaerder van den heeren Staten generaell. 1603.
29ir. De schrijnwerker Pieter Gillesz. levert allerlei kasten en
ander gerei in de „earner van de commisen van de Gen. St.”
N.B. De in 1610 vermelde huizinge (die van den kamerbewaarder
Couwenberg?) werd in 1648 ingericht voor de „Secretarie van
den Raad”, hebbende drie lage verdiepingen, breed twee vensters.
(Ising, Raad van State.)
104) (pag. 112.) Misschien was reeds vroeger eenigszins aan
de geopperde wenschen te gemoet gekomen. Circa 1600 (378V.)
had hier Mr. Cornelis, camerling van zijne Excell., gebouwd
zijn logement, genaamd het „Groenewout”. In 1636 (27ir.) is er
sprake van: arbeytsloon aen het delven om de fondamenten te
leggen van het huys, daer den camerlingh La Noy in woont,
en in 1633 (314V.) verneemt men: Pieter Diert, notaris, betaelt
de somme van hondert ponden boven de dryejaren recognitie,