185 DE JURISD1CTIE-GESCHILLEN, ENZ. „verscheijde Menschen nogh wel toedraagt, die deselve „aldaar gesien hebben; en soo als men die Wapens in „Houd gesneden ende geschildert als noch wel kan ver- „toonen, dewijle alsnoch bewaard werden, benevens de „geschilderde glasen, die nogh onlanghs in de Raad kamer van den Hove geweest zijn, ende mede conti- neren Historiën van Justitie door ouder Graven, als „die van den Huyse van Bourgondiën geadministreert.” Alvorens te bespreken de vraag, of het Hof van Hol land kan geacht worden de voortzetting te zijn van den Raad der Hollandsche Graven, wil ik eenige andere be wijsgronden onderzoeken, die door de verdedigers van de oudheid van het Hof voor die oudheid zijn aangevoerd. Vooreerst heeft men zich beroepen op eene plaats van fóelis Stoke. Deze schrijft in zijn Rijm-Kronijk, melding makende van het noodlottig einde van Wolfert van Bor- selen, van dezen Edelmandie wile hi Raet te Hove ware. Men heeft in die woorden het bewijs willen zien, dat er reeds ten tijde der Hollandsche graven een vast collegie, een Raad, in het Hof in den Haag was geves tigd en dat Heer Wolfert daarvan lid was. Echter ten onrechte. Vooreerst zouden die woorden, als men ze in bovenvermelden zin opvat, in strijd zijn met hetgeen eenige regels vroeger van van Borselen wordt gezegd dat hij zoo trotsch en heerschzuchtig was, dat hij zelfs niemand naast zich duldde. Maar daarenboven vergat men, dat de uitdrukking „Raet te Hove” bij Stoke de bepaalde beteekenis heeft van „in hoog aanzien te zijn aan Js Graven Hof”; immers sprekende van de verraders, die den aanval der Vlamingen in Zeeland in de hand werkten, om hun eigen invloed en macht te vergrooten, schrijft hij

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 197