i88
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
daarop partijen had verwezen naar den Heer van Egmond
om als arbiter hun geschil te beslissen, indien hij zich
althans met die opdracht belasten wilde.
Het voorbeeld is niet gelukkig gekozen. Vooreerst be
trof het hier een onderwerp van publiekregterlijken, niet
van zuiver burgerlijken aard, zooals die aan het oordeel
van het latere Hof waren onderworpen; voorts kunnen
de woorden in den Hof van Holland niet anders betee-
kenen, dan de plaats^ waar het collegie, waarvoor de
twistende partijen verscheneneindelijk indien de Raad
de voorganger ware geweest van het Hof, zoude die Raad
een rechterlijk lichaam zijn geweest, dat de aan zijn oor
deel onderworpen geschillen moest beslechten maar niet
partijen naar een arbiter had mogen verwijzen.
Bij de beoordeeling der vraag die ons thans te onder
zoeken staat, of het Hof van Holland de voortzetter was
van den grafelijken Raad, moet vooropgesteld worden
dat het Hof was een rechtscollegie dat zoowel in burger
lijke als in strafzaken vonnis gaf, in sommige gevallen
in eersten aanleg, in andere gevallen in hooger beroep,
gelang van den aard der zaak, de betrokken par-
strafzaken ook van de plaats, waar het
misdrijf was gepleegd. Aanvankelijk had het Hof ook
eenig deel in de regeeringszaken, maar, zijne bevoegdheid
in dit opzicht werd door de Staten van Holland'in 1591
aanmerkelijk ingekort en in 1674 geheel ontnomen, zoo-
dat na dien tijd het Hof zich uitsluitend met de rechtspraak
bezig hield en de eenige werkzaamheid, die daaraan
buiten de rechtspraak nog was opgedragen, hierin bestond,
dat het ter pleitrolle de plakkaten, ordonnantiën en andere
bevelen door de hooge Overheid uitgevaardigd, moest
afkondigen.
Vóór Willem den II, Roomsch-Koning. wordt van een
grafelijken Raad geene melding gemaakt. Wel wonnen
naar
tijen en in