DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
194
Alphen in 1380, schrijft Hertog Albrecht: „waerom wi
bi onsen Rade van onsen drien Landen van Henegou,
„van Hollant, van Seelant en van Vriesland onsen Re
gister besien hebben, betoch van beijde siden ghehoert
„hebben ende gesien, ende daer op bi Raede ons Raedts
„voorsz. onse segge geordineert ende gesheijt hebben”, enz.
In het boven reeds vermelden handvest, waarbij aan
die van Delft werd vergund eene vaart te graven naar
de Maas, werd hun tevens verlof gegeven, om de aarde
die bij het werk werd opgegraven te brengen ter plaats,
die hun het meest geschikt zoude voorkomenden grond,
dien zij noodig hadden, om de specie te bergen, moesten
zij aan de eigenaars betalen, volgens de schatting van
bekwame deskundigen, en zoo daarvoor geschil ontstond,
moesten zij dat brengen voor den Graaf en zijnen raad, of
voor dengene, dien de Graaf tot dat einde zoude aanwijzen.
Die van Dordrecht maakten aanspraak op het stapel-
regt, dat hun betwist werd door de voornaamste steden
en eenige dorpen van Holland met Heer Otto van Arkel
en zijne stad Gorinchem. Albrecht van Beijeren beval
beide partijen, om voor hem en zijnen Raad te ver
schijnen op Zondag na St. Nicolaas-dag 1392, en hunne
privilegies over te leggen. De Graaf en zijn Raad onder
zochten die stukken en die welke in de grafelijke registers
voorhanden waren, waarop dé Graaf „met goedduncken
ons Raets” de zaak besliste ten nadeele van Dordrecht.
Tusschen de bewoners van den grooten Waard in
Zuid-Holland en die van het land van Heusden bestond
voortdurend oneenigheid over den onderhoudsplicht van
den Heijdijk; beide partijen wendden zich in 1415 tot
Hertog Willem, opdat deze hun twist zoude beslechten;
de Vorst droeg aan zijn Raad op, om de beide twistende
partijen te hooren. waarop hij, na bekomen bericht van
den Raad, zijne beslissing gaf.