DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
195
Door de vermelding der bovenstaande voorbeelden
meen ik volkomen te hebben aangetoond, dat tusschen
den Raad der Graven van het Henegouwsche en van
het Beijersche Huis en van het latere Hof van Holland
een zoo aanmerkelijk verschil bestond, dat er geen schijn
van reden bestaat, om in het laatste de opvolger en
voortzetter van den eerste te zien. Deze toch, wel
verre van een rechterlijk collegie te zijn, dat de geschillen
besliste, die partijen daar aanbrachten, was een staatkundig
lichaam, dat in regeeringszaken werd gehoord, en
daarenboven in rechtsgedingen den graaf voorlichtte
wanneer die voorlichting werd gevraagd voornamelijk
over de bewijskracht der in het geding gebrachte be
scheiden, soms ook een onderzoek instelde in de grafelijke
registers naar het bestaan van vroeger verleende privi
legies, in andere gevallen alleen de litigeerende partijen
hoorde, en veelal ook den Graaf voorlichtte omtrent de
te nemen beslissing, maar dat alles niet krachtens eigen
ambtsbevoegdheid, maar enkel in ieder afzonderlijk geval
krachtens opdracht van den Graaf.
De bevoegdheden en werkzaamheden van den grafe-
lijken raad onder de Henegouwsche en Beijersche Huizen
verschilden dus in wezen en aard geheel en al van die
van het latere Hof van Holland.
Wij zijn thans genaderd tot het Bourgondische tijdvak.
Bij den zoen tusschen Philips van Bourgondië en Jacoba
van Beijeren in 1428 werd onder meer bepaald dat een
Raad voor Holland, Zeeland en Friesland zoude worden
ingesteld: omme te verstaen de saecken roerende den
Lande van H. Z. ende V.; die raad zoude bestaan uit
negen personen goede ende reckelijcke mannen, geneegen
tot payse ende tot vreden, waarvan Jacoba er drie zoude
aanwijzen; terwijl de zes anderen, die Philips zoude
benoemen, voor de helft uit de genoemde gewesten en