196 DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ. voor de wederhelft uit andere landen zouden worden ge kozen. Als de leden van dien Raad worden genoemd: Johan Burggraaf van Montfoort, Johan van Vianen, Heer ter Noordeloose en Gerrit van Zijl, ridders, benoemd op voordracht van Jacoba, benevens Jacob, Heer tot Gaes- beeck, Hendrik van Borselen, Heer van ter Veere, Willem van Egmond, Roeland van Uytkercke, Heer van Hees- tert en van Heemszaade, Colairt van Comene, Heer van der Ruwerschure en Baudewijn van Zwieten, de zes laatsten door Philips zelf benoemd. Men heeft in dien Raad voor de zaken van Holland de eerste voorlooper en de oorsprong van het Hof van Holland willen zien, zooals blijkt uit de boven aangehaalde bro chure, doch ten onrechte. Vooreerst toch blijkt reeds uit de samenstelling van den raad van Negenen, die ten deele uit vreemdelingen moest bestaan, dat wij hier niet met een rechtscollege over Holland te maken hebben, maar ook uit de instructie, die Philips op 13 Augustus 1438 aan den Raad gaf, dat de bevoegdheden van dien Raad hemelsbreed verschilden van die van het latere Hof, en dat Philips bij de instelling van den Raad allerminst de bedoeling had, om een Gerechtshof op te richten, de rechterlijke bevoegd heden toch aan klein gedeelte van rechters en den Raad gegeven, vormden slechts een de taak, die dat collegie was opgedragen. De Raad zoude dan de baljuwen, schouten en rent meesters aanstellen en ontslaan even als alle andere officierenhij zoude de rekening van alle ambtenaren opnemen en vaststellen, hij zou in alle zaken recht doen, en de kwaaddoeners straffen naar gelegenheid der zaken, en verder alles doen, naar inhoud van den zoen, wat de hertog zelf zoude mogen doen. Daaren boven was nog bepaald, dat, als er zeer gewichtige zaken voorkwamen, daer men meer raets toe behoefde, de Raad van Negenen die zaken niet zelf zoude afdoen, maar ze

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 208