198
DE JURISDICTIE-GESCHILLEN, ENZ.
in het minste hier niet aanzij bleven hun pachten
weigeren en Willem had geen middel om de uitspraak
van den Raad ten uitvoer te leggen. Beide partijen
wendden zich daarop tot den Heer van Brederode, Heer
van IJsselstein en den Rentmeester-generaal Willem van
Naaldwijk, om hun twist te beslechten, en deze voldeden
aan dat verzoek, evenals of er in Holland geen Raad
bestond en alsof deze niet reeds de zaak had beslist.
Toen, tengevolge van den oorlog met de Oosterlingen,
de prijs der levensmiddelen buitengewoon hoog was ge
stegen, ontstonden er in 1438 onlusten te Rotterdam;
er werd herhaaldelijk in de straten gevochten en ver
scheidene personen kwamen daarbij om het leven. De
Raad onderzocht de zaak en veroordeelde de raddraaijers
tot verbanning, welke straf door Philips werd gehand
haafd, toen hij in het volgende jaar aan alle anderen,
die ter gelegenheid van het Rotterdamsche oproer tegen
hem en zijne hoogheid misdreven hadden, volkomen
vergiffenis schonk.
In 1443 ontstond er te’s Gravenhage een twist tusschen
zekeren Jan van de Vondele en een knecht van de Baljuw,
die zoo hoog liep, dat de messen getrokken werdenten
slotte werd van den Vondele door zijn tegenstander dood
gestoken. De broeders van den verslagene wendden zich
tot den Raad met het verzoek dat de zaak daar de
Baljtiw in deze niet onpartijdig was door den Raad
zoude worden behandeld, of zoo zij aan het gewoon
landrecht onderworpen moest worden, dat de Baljuw ge
durende den loop van het geding, zoude worden geschorst.
De Raad onderzocht de vraag en besliste daaropdat
die voirsz. gebroederen ’t recht van haeren dooden
broeder vervolgen sullen na den Landrecht, als men
van outs van sulcke saken constumelie is te doen, want
’t voirsz. recht een ijegelic scerp genoeg is.