DE JURISDICTIE-GESCH1LLEN, ENZ. 199 Uit het vorenstaande volgt, dat de Raad voor de zaken van Holland, overladen met werkzaamheden van staat kundigen en finantiëelen aard, ook wel nog daarenboven in burgerlijke en strafzaken recht sprak, doch dat met het oog op de wijze waarop, en de bevoegdheid, krachtens welke die rechtspraak plaats greep, moeielijk aan het hoogste rechterlijk collegie in Holland kan worden gedacht. Immers in de zaak betreffende de visscherij van den Heer van Schagen, werd de beslissing van den Raad eenvoudig als niet geschied beschouwd, en de aanzienlijksten van den lande toonden er hunne minachting voor, door in eene zaak, die door den Raad was afgedaan, als scheids lieden een nieuw onderzoek te gelasten en zelfstandig uitspraak te geven. In de boven reeds vermelde twist tusschen die van Alkmaar en de buren van Bergen, even als in het ver zoek der gebroeders van de Vondele schoof de Raad eenvoudig de zaak van zich af; speciaal wat het laatste geval betreft, zij opgemerkt, dat het latere Hof steeds volhield dat de hooge ambtenaren en evenzoo hunne bedienden een forum privilegiatum hadden en niet voor den gewonen rechter mochten worden terechtgesteld. Einde lijk bewijst de bevestiging der veroordeeling van de Rotterdamsche oproermakers door Philips, dat de Raad wel een sententie had gegeven, maar dat de Hertog de macht bezat die te bevestigen, waaruit volgt dat hij even zeer bevoegd was, die te vernietigen, afgescheiden van zijn recht van gratie. De klachten over de rechtsbedeeling waren dan ook vele en zij werden steeds luider geuit. De Raad, zeide men, liet de zaken, die aan zijn oordeel onderworpen werden, liggen inplaats van ze af te doen; door den daardoor veroorzaakten langen duur der processen, werden deze zeer kostbaar, zoodat eigenlijk niemand in Holland recht

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 211