234
EEN „IN MEMORIAL!”, ENZ.
Aan het hoofd van zoo’n Bureau toch, staat niet zelden
een man, die, hoe bekwaam of kundig technieker misschien
ook, toch veelal een vreemdeling is in het verleden dier
stad, die het eigenaardig karakter dier stad voelt noch
opmerkt, die geen oog heeft voor of op een stede-lichaam
en dus ook niet weet, hoe hij dat voor altijd kan bederven
of verbeteren, wat men al en wat men niet mag doen,
een man dus, die geen gemeente-architect moest zijn,
omdat hij geen stedesrcYatect is, en die daarom, zoowel
in geval van uitbreiding als bij wijziging van verkeers-
toestanden, een groot gevaar oplevert voor die arme
stad, die aan zijn zorg als deskundige nu is toevertrouwd.
Betreft dit nu steden, waarin helaas haast niets meer
te bederven valt, waarin al het karakteristieke van
voorheen reeds is vernield en verdwenen,, onder vorige
directies, en zoodanige steden hebben wij reeds vele,
ofschoon ik heur namen maar zal verzwijgen, welnu, dan is
de man voor het behoud van het mooie, daar niet meer
noodig, maar des te noodiger de man, die opnieuw eenig
cachet aan dat stede-lichaam kan geven, die, ten minsten
cachet weet te leggen in al hetgeen hij voor haar doet
en- tot stand brengt, en hoe zal hij dat kunnen, als hij
geen steafe-architect is of ten minste begrijpt wat een
stede-lichaam, in breeden zin opgevat, behoeft en eischt?
Dat vele onzer vroeger hoogst merkwaardige steden,
ten deele zijn bedorven en vernield, of nog steeds verder
worden bedorven en vernield en ontdaan, juist van het
geen heur eigenaardig mooi was, dat hebben zij niet
zelden te danken aan den Gemeente-architect, ot aan
den Directeur der Gemeente-werken, want welke eigen
schappen, vóór de aanstelling door een Raad ook in zoo’n
ambtenaar verlangd worden, kennis als s/W<?-architect
bijna nimmer, en zoo haalt men dan ook niet zelden het
paard van Troye binnen.