256
EEN „IN MEMORIAM”, ENZ.
nieuwerwetsche ramen in den langen, overigens blinden
voorgevel aangebracht, een gevel, die met zijn poort,
wegens de voortdurende straat-ophoogingen, in den grond
als verzakt schijnt, trouwens dat zelfde is ook het geval
met zeer vele huizen aldaar; de sierlijkste oude gevel is
nog die van het huis van den Heer Amiabel, welke gevel
met zijn groote pilaster-koppen, zijn cartels en tijmpans dag-
teekent van het jaar 1614, doch helaas zijn ouden top mist.
Sedert het jaar 1880 zit nu op de Paviljoens-gracht
Spinoza in zijn stoel rustig te mediteeren, vroeger ziende
naar de Markt, nu naar den Zuidwal, een armzalig ijzeren
boog-hekje omsluit het voetstuk van rood graniet; waarom
dat voetstuk niet omgeven door een bloemen-rand, zooals
Haarlem met zijn Frans Hals heeft gedaan, waarom die
groote denker als het ware ingekerkerd achter zoo’n
hekje
Een breed, verhoogd schelpen-pad in een hardsteenen
band gevat, vult nu ten deele de ruimte door de demping
verkregen, en toch, niettegenstaande die meerdere loop-
ruimte, schijnt alles er kleiner, lager, smaller en vooral
armer te zijn geworden, dat water met zijn spiegeling,
met zijn kabbeling, met zijn schepen, met zijn bruggen,
het verruimde, het verhoogde, het scheidde alles, het trok
onwillekeurig altijd het oog, dat daardoor veel van wat
het nu hindert, volstrekt niet opmerkte. Plet H. G. Hofje,
dat nu, als men van de Stille Veerkade komt, halverwege
weggezonken schijnt, het ziet er met zijn gepleisterde
midden-bouw, met zijn donkerbruinen gevel, met zijn eind-
trapgeveltjes en groote schoorsteenen, zoo typisch naar
en armzalig uit, als het voorheen nooit gedaan heeft.
Spinoza ook, hij gevoelt zich bij die platgetrapte schelp
paden volstrekt niet tJhuis en de huisjes met hun stoepen,
hun stoep-paaltjes en hekjes, zij achten zich verre van
gelukkig met hun trottoir, dat er maar vóór gelegd is,