258
EEN „IN MEMORIAM”, ENZ.
Gijs’oert de Cretser, welke in het jaar 1711 ’s-Graven-
hage beschreef, zegt van den Burgwal of Pa viljoens-gracht
„dat deze vooraan voornamelijk is bebouwt met heel aan-
„zienlijke huizen, waarvan der ook veele voor woonhuizen
„van Beampten en Hofbedienden verstrekken, en langs des-
„zelfs kade heen ten uiteinde toe met een rije lindeboomen
„is beplant. Op de zelve Burgwal, eindigen aan de oost
zijde de Bierkade, de Veerkade en de St. Anthonis Burg-
„wal, die alle insgelijks aan zienlijk zijn, door hare deftige
„huizingen daar op staande en door haare Gragten welkers
„kaden ook langs heen met lindeboomen beplant staan.”
Het Spcuij, noemt hij een breede aanzienlijke Gragt,
„aan wederzijden met voorname Winkeliers- en ook met
„eenige Renteniers-huizen tusschenbeiden bezet en betim-
„mert, met eene heel levendige passagie, door alle de
„Reizigers die in den Hage dagelijks in menigte aan
komen en weder daar uit vertrekken, aldaar passeren,
„terwijl aan de Kaaijen tal van zeil-schepen, die op de
„Veeren varen, of met waren komen, vastleggen.”
Wie ge ook opslaat van onze oude stede- of reis-be-
schrijvers, ’t zij Lodovico Guicciardini (de uitgave van 1581),
’tzij Joan Blaeu (1650), ’t zij Monsr. de Monconijs (1663),
zij allen, en vooral de laatst genoemden, die het toen binnen
zijn singels besloten s-Gravenhage kenden, zij roemen haar
als om strijd, als het schoonste, het rijkste en het grootste
open dorp van geheel Europa, met grachten zooals de
Prinsegracht, waarvan men geen weergade of ten minste
geen beter in de deftigste steden van Europa zou kunnen
vinden.
Welnu, met elke gracht die men dempt, gaat er weder
onherstelbaar een stuk van dat werkelijk interessante
oude gedeelte dezer gemeente te loor, van juist dat, wat
voorheen ieder boeide, en ieder trok, het is daarom te
hopen, dat het doodvonnis, dat onze weinige nog over-