269
HET EERSTE „GENERALE POSTCOMPTOIR”, ENZ.
deze kantoren dus in één gebouw gehouden; de be
steller was Pieter van der Eist, die daarvoor 3 3 st.
per week ontving.
Het 6e. De commies Willem Jan (zoon?) Sjaak had
16 per maand, voor huishuur 230 en voor kermis-
en nieuwjaarsfooi 12, makende 434, doch daarvan
moest hij zelf een der brievenbestellers betalen, die ƒ70
ontving, restende dus voor den commies f 356. De
twee andere brievenbestellers waren Bartholomeus Meerlo
met een traktement van f 198 en Willem Bouillon met
120 en voor ieder met kermis en nieuwjaar ƒ12. De
possesseurs waren Joh. Dierquens, oud 39 jaren en Cath.
Maria Dierquens, wed. Bonifacius van der Haar 42 jaren.
Het 7e. Posthouder was de klerk Gerrit Swaen op den
Hofsingel, dus in ’t zelfde huis als n°. 3, genoot daar
voor 400. de bestellers Thomas v. Osch wonende
op ’t Singel (denkelijk dus in het postkantoor); wed. van
Dam in het Achterom en Wed. Jan Rosselieu in de
Molenstraat, hadden te zamen f 450 en 4 st.; de postillon
Simon Rodenrijs had f 70. per maand en de postbus
hangt bij Jacob v. Hilden op ’t kerkhof, d. i. aan zijn
huis rond de kerk; hij genoot daarvoor ƒ15.— perjaar.
Deze bracht in 1747 zuiver op ƒ8605 8 2; de posses-
seur was Dankert van Assendelft, oud 51 jaren.
Het postkasje zoo men toen soms zeide van dit 7® kan
toor zal aan ’t kerkhof gehangen hebben, doordien het
kastje van ’t 30 kantoor reeds aan het Hofsingel hing;
twee bussen voor verschillende kantoren aan één huis zou
trouwens oorzaak tot verwarring kunnen gegeven hebben.
Welke omstandigheden zich hebben voorgedaan, dat de
magistraat van ’s-Gravenhage bewoog om van de posterijen
afstand te doen is mij onbekend; werdt hunne con-
cientie wakker, hunne oogen geopend en zag ze dat
de loop der zaken zoo niet kon blijven duren, rezen er