DE HAAGSCHE NOTARISSEN.
I. 1525-1600.
4 Handboek voor notarissen door P. Mabé en G. de Vries,
3de dr. 1848, dl. I, p. 1.
Den oorsprong van het Notariaat vinden wij terug, in
de alleroudste tijden, bij de Egyptenaren, Joden en Grieken.
Reeds zij hadden openbare schrijvers die van gesloten
verbintenissen aanteekening hielden en opschreven wat
anderen, die niet schrijven konden, in geschrift wenschten
gebracht te zien.
Het groote verschil met den werkkring van de latere
notarissen blijkt hier onmiddellijk wanneer wij in het oog
houden dat zij niets anders deden als opschrijven het
geen hen door anderen werd opgegeven.
Een eerste toenadering, hoewel van verre, vindt men
in de bankiers, de zoogenaamde trapezitae der Atheners.
„Deze bankiers waren personen, die, uit hoofde van hunne
betrekking het algemeen vertrouwen genoten; aan wie
partijen hare verbintenissen, in tegenwoordigheid van
getuigen in geschrift gebracht en behoorlijk onderteekend,
gewoon waren in bewaring te geven, ten einde naderhand,
in geval van geschil, daaruit bij hen eene beslissing te
kunnen vinden.”