DE HAAGSCHE NOTARISSEN.
3°4
1) jste Memoriaal Mr. Johan de Jonge, fol. 73. Groot Plakkaat-
boek, dl. II p. 1387.
notarysen alleer sij huer officie sullen mogen exerceren,
sullen gehouden wesen uyt de greffien van den voorsz.
Raeden te lichtene, mits betalende voor elcke acte thien
grooten Vlaems, alleenlick up de peyne van arbitrale
boete bij den geenen ende elcken van hen die betaelen
off nemen soude meer dan thien grooten voor elcke acte.
Ende verbieden allen anderen niet geëxamineert, ende
totten voorsz. staet van notarys off tabellioen in der
manieren voirscreven nyet geadmitteert, ende geen acte
hebbende uyt de greffien van onsen Raeden ende Rech-
teren provincialen, d’exercitie van den voorscreven officie,
up de peyne van arbitrale boete ende van inhabiliteyt,
de voorsz. officie, noch andere nimmermeer te mogen
exerceren”
Een ander kwaad dat nog beteugeld moest worden
bestond hierin, dat vele notarissen er geen behoorlijk
protocol op na hielden, zoodat de comparanten wanneer
de origineele acten soms verloren gingen, wat in die
„turbulente tijden” geen zeldzaamheid was, volstrekt geen
verhaal op elkaar hadden.
Ook hierin werd voorzien bij art. XIII van het plakkaat
roerende de politie van 4 October 1540, waarbij eiken
notaris gelast werd om „alle contracten, testamenten
ende andere acten, die zij passeren ende ontfangen zullen”
te registreeren, „bij ordene dat zij die ontfangen ende ge-
passeert zullen hebben.’’
Daar het dikwijls voorkwam dat zij acten passeerden
van personen, die zij in het geheel niet kenden, of ver
zuimden de woonplaatsen van de comparanten te noemen,
werd bij Art. XIV van dit plakkaat den notarissen nog
verboden „te ontfangen oft passeren eenige obligatiën,