326
DE HAAGSCHE NOTARISSEN.
„De notaris behoort te zijne rijp van verstande, van
goeden name ende fame, van goeden leven ende eerlij cke
conversatie, luttel sprekende, wel aenhoorende ende ver-
staende ’t gene voor hem wort gecontracteert, voörsichtich,
wijs ende hebbende volkomen kennisse, sulcx dat hij wete
t’onderscheijden d’een sake van d’andere, t’onderkennen
’t gene de partijen sijn doende, ’t gene geveynst is,
welcke gerecht is, welcke acten en instrumenten hij mach
ontfangen, ende welcke hij behoort te verwerpen, ten
welcken fijne hij behoort gheleert te sijn in de rechten,
immers middelmatige kennisse te hebben van de rechten,
statuyten ende coustumen gemaekt op de contracten,
uyterste willen ende andere rechtelijcke solemniteyten.
„Dat iedere notaris zich niet op deze hoedanigheden en
deugden mocht beroemen, zullen wij later zienmaar de
schrijver gaat nog verder en geeft aan: „Wat saken
men aenmercken moet aleer men eenen notaris creeert”.
„Degeene die macht hebben notarisen te creeren, be-
hooren t’aenmercken ende toesicht te nemen op de qua-
liteyt van de persoonen, die tot denselven staet van
notaris willen worden gepromoveert, te weten dat deselve
sijn van wettelijcken ende behoorlijcken ouderdom, van
goede zeden, manieren, conditiën, gheleert als boven,
ende van eerlijcke ende degelijcke ouders.
„Degene, die begeert notaris te wesen, behoort te zijn
XXV jaren out, want de jonckheijt totten selven niet
wel en voecht ende dat oock de jonghers meer worden
gheleijt ende gheregeert door hunne passien dan door
redene ende verstant.”
(Dit schijnen de wetgevers van onzen tijd ook zoo in
te zien, daar den candidaat-notarissen voldoende tijd ge
laten wordt om „uitterazen”, alvorens zij zich in de praktijk
begeven).
„Alsulcke behooren te hebben de geleertheijt boven