418 WILLEM III. Kroon ten opzichte van zijn prinsdom heeft hij hoog opgenomen, en veelbeteekenend zijn de dreigende woor den, die hij sprak na de inbezitneming van zijn prins dom„De Fransche Koning zal eenmaal weten wat het zegt een prins van Oranje te beleedigen.” Wanneer er sprake was van de rechten op den troon van Engeland, bij ontstentenis van mannelijk oir, dan verheelde hij het niet dat hij zijne aanspraken op dien troon, als kleinzoon van Karel I, voor het minst even rechtmatig achtte als die van de dochters van zijn oom Jacobus. Zonder twijfel heeft de gedachte aan de kroon van Engeland hem nooit verlaten. Maar nimmer heeft hij die belangen zwaarder laten wegen dan de zaak, waaraan hij zijn leven wijdde, nimmer heeft hij geweifeld zich op te offeren, zoodra een offer hem noodig scheen. Trouwens, het lot had hem reeds als kind aan zelfverloochening verwend. Nooit had hij de koesterende warmte gevoeld van ouderliefde en ouderzorg. Toen hij geboren werd, had zijn vader zijne aardsche loopbaan reeds besloten; zijne moeder dacht meer aan haar eigen belang en aan dat van hare Engel- sche bloedverwanten dan aan de toekomst van haar kind, en toen hij tenauwernood zijn ioe jaar bereikt had, stierf ook zij, aan dezelfde ziekte, die haar gemaal, en kort vóór haar ook haar broeder ten grave gesleept had. Van zijn prille jeugd af was Willem III alleen, zonder ver wanten, zonder vrienden, want zijne voogden waren ver van hem verwijderd, en de staatspartij, die na zijns vaders dood het veld ruim hadden gekregen, waakte er zorg vuldig voor, dat uit zijne omgeving allen, die tot de vrienden van zijn huis konden gerekend worden, werden verwijderd. De eenige, die zich nog met toegenegenheid het verlaten vorstenkind kon aantrekken, was Amalia van Solms. Zoo wies Willem van Oranje op te midden van diegenen, die zijn geslacht het minst gezind waren,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 436