419
WILLEM III.
die hun best deden hem de beginselen en denkbeelden
in te prenten, welke hem zouden kunnen vrijwaren voor
begeerte naar eene positie als zijn vader en zijn groot
vader hadden ingenomen, angstvallig toeziende of een
woord of eene handeling ook onrustbarende neigingen
mocht verraden. Inderdaad, in kouder omgeving is wel
geen vorstenzoon opgegroeid. „Le prince est fort dissimulé”
zei de gezant d’Estrades natuurlijk: leeren zwijgen,
leeren ontveinzen wat hij gevoelde en dacht, leeren onder
drukken wat op zijn gelaat de aandoeningen der ziel kon
doen lezen, dat was de dagelijksche oefening op een
leeftijd, waarin het hart zich zoo gaarne vrijelijk uitstort.
Is het wonder dat Willem III zijn leven lang dat koele,
stroeve uiterlijk heeft vertoond, dat de tijdgenooten zoo
zeer trof, en dat op zijn beeltenis ook nu nog terstond
in het oog valt? Het koude oog, het strakke gelaat van
Willem III zijn wel niemand vreemd, die ooit een oogen-
blik met aandacht de trekken van de nazaten van Willem
den Zwijger heeft beschouwd. Hij geleek niet op zijn
vader. De vorm van neus en onderkaak herinnerden
terstond aan de Stuarts. Toen John Evelyn hem in 1670
voor het eerst zag; trof hem de gelijkenis van den 20-
jarigen Prins op zijn moeder en zijn oom, den vroeg
gestorven Hertog van Gloucester, maar hij miste het
innemende, dat dezen en ook Koning Karei kenmerkte,
als ook diens gullen lach. Waar zou Prins Willem de
zorgeloosheid hebben geleerd en de opgeruimdheid van
hart? Zijn teer gestel, later voor goed ondermijnd door
de pokken, maakte hem ongezind tot scherts of lucht
hartigheid, zijne troostelooze kindsheid stemde hem voor
het geheele leven tot ernst. „Hij heeft een mannelijk,
moedig en wijs gelaat”, zoo geeft John Evelyn zijn in
druk weer, als hij de zooeven genoemde eerste ontmoe
ting met Prins Willem in zijn Dagboek aanteekent.