WILLEM III. 420 Mannelijk, moedig en wijs. Willems geheele levèn heeft de waarheid van dit oordeel bevestigd en bewezen. Niet anders oordeelde William Temple over den Prins in de jaren zijner jeugd: „Hij paarde aan de groote hoe danigheden van zijn koninklijk bloed de volksdeugden van zijn land hij was stil en nadenkend, geneigd om te luisteren en te vragen, gezond en diep van verstand, zeer vol hardend in hetgeen hij eens besloot of weigerdehij had veel ijver voor zijne zaken, weinig voor zijn vermaak, hij was vroom in den godsdienst van zijn land, maar verdraagzaam voor anderen, ongewoon matig voor zijn leeftijd en voor het klimaat, zuinig in het beheer van zijn vermogen en toch, als het te pas kwam, kwistig; groot van geest en hart, strevende naar den roem van krijgsdaden, met een sterke eerzucht om groot te worden, maar meer door den dienst aan dan door de dienstbaarheid van zijn land in ’t kort een vorst van velerlei deugden, zonder eenige blijkbare vermenging met ondeugd.’'’ Aldus William Temple, een staatsman, die Nederland en de Nederlanders beter kende dan de meesten zijner tijdgenooten. Zal ik daarbij nog aanhalen wat Karei II van zijn jongen neef getuigde, hij, die aan een scherp verstand eene groote menschenkennis paarde, helaas door zijne zeldzame karakterloosheid zoo nutteloos ge maakt? „Ik vergis mij nooit in het uiterlijk van menschen”, zoo sprak hij, „en zoo ik goed zie, dan is de Prins de eerlijkste man ter wereld”. „Eerlijk”, honest, noemde hem de Koning: hij zou nog juister gesproken hebben, zoo hij hem een man van eer genoemd had. De eer, in de goede, de beste beteekenis van het woord, was voor den Prins de maatstaf van zijn handel en wandel in zijn geheele leven; door niets liet hij zich bewegen tot een daad, die zijne overtuiging, zijn geweten hem ontried die begrippen eer eri geweten waren voor hem één.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 438