421
WILLEM III.
Onder de weinige brieven, die in Nederland nog in
handschrift van hem bewaard zijn in de papieren van
den raadpensionaris Fagel is er nog een uit 1687,
een kritiek jaar van zijn leven, waarvan de slotgedachte
in deze woorden is samengevat: „Want ick liever alles
wil leyden als yets tegen mijn eer en consciëntie doen”,
juist hetzelfde wat hij 15 jaren vroeger schreef aan Lord
Ossory. Zoo was heteer en consciëntie waren zijn richt
snoer tot het einde. Ik waag het die uitspraak te doen,
ook met de herinnering aan meer dan één feit uit
’s Prinsen leven, dat aanleiding gegeven heeft tot scherpe
afkeuring. Ik vergeet niet de bescherming, die hij ver
leende aan de laaghartige bedrijvers van den moord op
de beide De Witten, maar ik ben overtuigd, dat hij in
goeden gemoede meende dat staatsmans-wijsheid gebood
zoo te handelen en niet anders, en ik meen ’s Prinsen
innerlijke gedachten te dien opzichte te kunnen lezen uit
de woorden, die hij jaren later sprak, toen een der on
verlaten de uitbetaling kwam vragen van zijn jaargeld
„Geef den schoft zijn geld en schop hem weg”. Ook
den slag van St. Denis wil ik niet buiten rekening laten
en in het minst niet over het hoofd zien dat zooveel
bloed is gevloeid waar onderhandeling wellicht tot de
zelfde uitkomst had kunnen leiden, maar ik kan geen
vrede hebben met de verklaring, die Fruin, zeker niet
zonder weerzin, van Willem van Oranje’s drijfveeren
tot zijn daad heeft gegeven, waar hij die zoekt in lust
tot vechten. Mij schijnt de beweegreden tot den aanval
op het Fransche leger te schuilen in ’s Prinsen over
tuiging, dat de bedreigde en benauwde vesting Mons
niet te redden was door eene onderhandeling over het
doorlaten van den toevoer, ook al mocht zij slagen,
maar alleen door het Fransche leger met geweld te
verdrijven. Om dat te kunnen doen heeft hij de som-