435
WILLEM III.
toekomst de weg tot den troon van Engeland, zoo niet
voor den Prins zelf, dan toch voor zijn geslacht? Maar
koud wijst hij de aanbiedingen van de hand: „Ik verkoop
mijn eer niet voor eene vrouw”, en het antwoord gaat
vergezeld van een verwijt over de harde behandeling in
1672, eene behandeling van hem, den Prins? Neen, van
het land, welks belang hem ging boven het zijne.
Twee jaren later is de toestand veranderd. De oorlog
met Frankrijk had den bondgenooten van 1673 niet ge
bracht wat de Prins had gehoopt en verwacht; hij zag
zelf in dat de vrede onvermijdelijk was, al moest die
ook gesloten worden op voorwaarden, die alweder een
voordeel gaven aan Frankrijk. Eén voordeel stond daar
tegenover: de Koning van Engeland liet zijne politiek
varen en gaf, om erger in eigen land af te wenden,
Frankrijk prijs. Het oogenblik was toen gekomen om de
langgezochte toenadering weder te beproeven, en inder
daad, in 1677 kon Prins Willem hopen dat hij zijn doel
eene belangrijke schrede nader gekomen was, toen hij
zijne nicht Maria Stuart als gemalin medevoerde naar
Holland, al was daar ook de geestdrift over het huwelijk
toen niet zoo algemeen als zij, bij meer vertrouwen op
de blijvende gezindheid van Koning Karel II, had kunnen
wezen.
Maar de jaren, die volgden, zijn voor den Prins jaren
van bittere teleurstelling geweest. De lauwe, slappe wijze,
waarop Spanje den oorlog tegen Frankrijk voerde, de
onredelijke eischen, die het bleef stellen aan de Republiek,
op welke het genoegzaam het geheele gewicht van den
krijg liet rusten, dreven de Nederlandsche staatslieden
tot het uiterste, en brachten hen er eindelijk toe hun
bondgenoot los te laten en afzonderlijk vrede te sluiten.
Vergeefs poogde Prins Willem het besluit tegen te houden,
vergeefs waarschuwde hij voor de toekomstde vrede