439 WILLEM III. Christelijker) godsdienst waren gesplitstde Katholieken en de Protestanten. Natuurlijk werd in alle landen een staatskerk gehandhaafd, en in sommige werden anders denkenden met meer of minder strengheid geweerd of beperkt in de vrijheid van openbare godsdienstoefening. Maar de tijd van gedwongen belijdenis eener geloofsleer was voorbijgegaan. Toch was de maatschappij van die dagen zeker niet onverschillig voor het Christelijk geloof, integendeelin geen ander tijdperk was men inniger gehecht aan de godsdienstige beginselen van de kerk waartoe men behoorde, maar de geloofsijver leidde van geen der beide zijden tot dwangmaatregelen op groote schaal. Des te dieper indruk maakte het in Europa, dat Lodewijk XIV, reeds van 1660 at, maar vooral sedert 1670, de dwangmaatregelen tegen zijne Protestantsche onderdanen begon toe te passen, die ten slotte tot de herroeping van het edict van Nantes hebben geleid en tot de harde behandeling der Hugenoten, voor zoover dezen er niet in slaagden zich door de vlucht daaraan te onttrekken. Die dwangmaatregelen vonden in Europa nergens instemming, ook niet bij de Katholieken. Geen welsprekender getuigenis daarvoor dan de ernstige woor den, waarmede Paus Innocentius XI de handelingen van den Franschen Koning te dezen opzichte laakte en ver oordeelde. Hij liet het door een der Fransche Kardinalen den Koning openlijk verklaren, dat hij die gedwongen bekeeringen geenszins goedkeurde, want dat zij toch niet veel gemeend waren, maar wat nog meer zegt is, dat hij er bijvoegde: „de Koning zoekt de dingen van zijn rijk, niet die van het rijk Gods, hij handelt uit redenen van staat, niet uit ijver voor den godsdienst.” Deze een voudige, maar treffende beoordeeling van ’s Konings maatregelen in zake het Fransche protestantisme is wel de meest juiste kenschetsing van zijne gansche politiek.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 457