44°
WILLEM III.
De eenheid van kerk was voor Lodewijk XIV slechts
een deel van de staatseenheid, van het absolute Koninklijk
gezag, van de almacht der Kroon. Zoodra men zich daar
van heeft doordrongen, heeft men de verklaring gevonden
van het oogenschijnlijk zoo vreemde verschijnsel dat
Spanje en het Vaticaan door hun actieven bijstand
of hun moreelen steun de bondgenooten waren van den
Prins van Oranje, toen hij in zijn vlag voerde de leus
Voor den Protestantschen godsdienst en voor de vrijheid
van Engeland. Onder die vlag en met die leus streed hij
tegen de monarchie universelie, tegen de verpletterende
macht van de Kroon der Bourbons. Het was vóór alles
een politieke strijdleus.
Wat in Frankrijk gebeurde had een onmiddellijken en
sterken invloed op hetgeen voorviel in Engeland. De
staatkundige richting van het huis Stuart was altijd abso
lutistisch geweest; na de restauratie van het Koninklijk
bewind in 1660 is Engeland steeds in vreeze gebleven
dat die richting opnieuw zou worden ingeslagen. Allengs
vestigde zich ook het wantrouwen tegen de Kroon op
het stuk van de Kerk, en zonder bepaalde reden ver
spreidde zich meer en meer de vrees, dat de Koning het
voorbeeld van den Koning van Frankrijk zou volgen en
zou beproeven in Engeland de Katholieke Kerk tot staats
kerk te maken, de Protestantsche te verpletteren. Hoe
nauwer de betrekking werd, waarin Koning Karel II tot
Lodewijk XIV stond, hoe grooter ook de achterdocht, en
de dwangmaatregelen, door het parlement den Koning
afgeperst, waren uitingen van het wantrouwen.
Dat dit zoo snel en sterk aangroeide had nog een tweede
reden den openlijken overgang van ’s Konings broeder
Jacobus tot de Katholieke Kerk.
James Stuart heeft in de historie eene droevige ver
maardheid gekregen, en inderdaad is hij in zijne staat-