4°
HET BINNENHOF VAN I247—I747.
hem later nu en dan in zijne „herberghe ende stallaidse”
op het Catharijneveld te Utrecht toeven. 2) De geschillen
met de Friezen voerden hem mede herhaaldelijk naar
Kennemerland. Reeds in 1324 en 1328 werden drie
zijner dochters aan de vermogende naburen van Gulick,
van Beijeren en van Engeland uitgehuwd. Na dien tijd
restte hem nog zijn zoon Willem IV en vierde dochter
Isabelle of Elizabeth, welke meer dan haar broeder
den hofstaat van haar vader zal hebben gevolgd. Haar
broeder toch hield zich meer bezig met de Zeeuwsche
en Henegouwsche zaken en met buitenlandsche aan
gelegenheden. In 1316, nog niet geboren, is er dus in de
rekening van dat jaar geen sprake van hem 8).
Het Henegouwensche huis vergde dus geen uitgebreid
hofkwartier voor zich. In de Rekeningen van 1316 is
sprake van „der Joncvrouwen camerdoer”, huizende
dus denkelijk gezamenlijk de minderjarige dochters
van de Graaf in één vertrek; in die van 1343 van
„mire joncvrouwen Camer”, waarmede nu bedoeld
schijnt Isabelle, destijds bestemd als echtgenoote van den
jonker van Gelre (Jaarboekje 1901, pag. 52). De be
doelde kamer zoeke men achter op het hof bij H.
Bij het overlijden van Willem III te Valenciennes in
1337 trad zijne weduwe in de abdij van Fontanelle.
Willem IV, gehuwd met Joanna van Brabant, regeerde,
tot op zijn sneuvelen in 1345, al zeer onrustig; her
haaldelijk in strijd met Frankrijk, het Sticht en de Friezen,
bracht hij nog een aanmerkelijk deel van zijn leven door
in tochten naar Palestina en in Litthauwen. Ook hij
hield dus hier niet geregeld hof; zijn echt was kinderloos;
zijne weduwe hertrouwde niet lang na zijn overlijden met
Wenscelaus van Luxemburg. Onder deze omstandigheden
is het duidelijk, dat het hof geen uitgebreiden omvang
behoefde te hebben. Het gemis van bijna alle Rent-