HET BINNENHOF VAN I247 I747.
41
meestersrekeningen der I4de eeuw tot op 1350 is dus
wellicht niet zoo schadelijk, als men anders wel meenen
mag; evenwel blijft zulks natuurlijk te betreuren met
het oog op de kennis van het hofleven zelf dier dagen,
dat ons thans geheel onbekend blijft.
Tijdens dit Henegouwensche tijdperk, waarin de vorsten
veel geld behoefden voor hunne krijgstoerustingen tegen
over het buitenland en voor hun eigen bestuur, bestaan,
feesten en lusten, waarin het armere Henegouwen den
kelijk minder bijdroeg dan de nieuwe door dit huis
verworven landstreken, treedt op administratief gebied
eenige meerdere en betere regeling op den voorgrond,
ook al blijft veel in dit opzicht voor ons duister.
Waar nog Floris V of „der keerlen godt”, door de
steden te bevoordeelen en de groote macht van den adel
daarentegen te knotten, vrij willekeurig kon regeeren en
zich op allerlei minder geregelde wijzen de noodige
gelden voor de uitoefening van zijn bestuur wist te doen
toekomen, liet zich dat alles niet zoo vlot voor zijne op
volgers schikken. De invloed der gilden nam onder hen
hier te lande zeer toe, o. a. blijkende uit de beide
gildebrieven der naburige Hoofdstad van het Sticht van
1304 en 1341; ook de Hollandsche en Zeeuwsche steden
namen onder overeenkomstige omstandigheden in wel
vaart en zelfstandigheid toe en wisten deze te vergrooten
door aan de roepstem der graven om tegemoetkoming
in hunne kostbare levenswijze gehoor te geven, zij het
dan ook door eenigszins schoorvoetend medewerking te
schenken bij het toestaan der herhaaldelijk gevraagde
„beden”, zelve daarbij veelal tegenvoordeelen bedingende.
De Henegouwensche vorsten en hunne opvolgers gingen
meer en meer afhangen van de bereidwilligheid der
steden in deze; hunne Raden gaven daarbij meer zede-
lijken dan werkelijken steun, behalve tijdens krijgstochten,