48
HET BINNENHOF VAN 1247— 1747.
De brug naar den Nederhof voor de z. g. „inderste”
poort of „middel” poort, was oorspronkelijk voorzien van
een stevig poorthuis. Daarvoor lag vermoedelijk van ouds,
en althans in 1499, een valbrug. Zelve maakte zij deel
uit van een groep oude nevenliggende gebouwen als oude
bottelgierskamer en ridderhuis.
Voor deze poort vond men dan verder de „voorste”
poort aan de Plaats, waarvan niet bekend is, of daarvoor
een valbrug dan wel een vaste brug lag, evenmin als
dit voor de Spuipoort bekend schijnt.
Binnen de grachtmuren en poorten nu moet men reeds
dadelijk de Opperhof verdeelen in een Voorhof en een
uitgebreider Achterhof, van zeer uiteenloopende bestem
ming. Reeds vrij spoedig na het optreden van het huis
van Henegouwen zal die scheiding zijn tot stand gekomen
door 2 lage gekanteelde met nauwe poortdoorgangen
voorziene muren ter wederzijden van den voorgevel der
groote zaal, strekkende naar de kapel ten noorden en
naar zekere oude vertrekken, nabij de groote put, ten
zuiden.
Die Voorhof was geheel bestemd voor groote plechtig
heden, waarin het Hof uiting gaf aan zijne zucht naar
praal tegenover de opgeroepen samenstroomende edelen
en de vorstelijke gastende Achterhof diende voor huiselijk
verkeer en samenzijn; daarin herkent men zonder groote
moeite den ouden kasteelbouw met zijne tusschenliggende
pleinen en tuinen.
De scheidingmuren tusschen beiden bestaan althans
circa 1350. Zoo is er in 1343 sprake van „poirte beziden
der zale” en van „poirte tusken der capelle enten zale”,
in 1346 van „poorte by den put”, en in 1354 (47r.) .van
„poirte bi der tridzoer” (F,). Het is onzeker of deze
nauwe tusschenpoorten wel oudtijds gelegenheid aan
boden om met paard en wagen naar den Achterhof te