HET BINNENHOF VAN I247—I747. 52 ondergaan? Bepaalde noodzaak, gelijk hiervoren bleek, bestond daarvoor niet. Destijds had de jonkvrouwen kamer H licht op het noorden; daartoe gaf toegang een gang (vermoedelijk uit de oude zaal), welke mede geleid zal hebben naar „miere vrouwen earner ende wairderobe” B, C en D; er wordt ook melding gemaakt van een „slotel an dien toren, dat men gaet op miere vrouwen earner.” Die toren J heeft echter thans geen opgang meer van den beganen grond uit. 19) Ook is er sprake in het zelfde jaar van een kleine „coken”, welke klaarblijkelijk tot „miere vrouwen herberghe” behoorde. De ligging daarvan blijkt verder niet; een „cleen stove” lag echter in 1366 (32r.) onmiddelijk onder den vierkanten toren M, in of aan welken toren mogelijk in 1343 vermeld wordt een trap als „die stegher an den groten toren”. Behalve een Claes Wanten en een Heren Gooswyns earner” komt dit jaar nog voor „Zottekijns earner”. 20) Ook is er sprake van een „oude” en een „nuwe” earner. De laatste schijnt mij toe verreweg het belangrijkst te zijn, daar zij deel kan hebben uitgemaakt van een nieuwe niet lang te voren plaats gehad hebbende uitbreiding. In 1316 en nog jaren daarna gebruikte men in den oorlog pijl en boog, speer en slagzwaard, allen met het schild en harnasch gemakkelijk op te bewaren in de taelgerie op den Benedenhof nabij het ridderhuis W of in eigen omgeving; tegen het midden der i4de eeuw echter werd het kruit hier te lande ingevoerd en gebruikt en kwamen donderbussen en bombaardsteenen in zwang. Voor het hof schijnt de graaf het gaandeweg noodig ge vonden te hebben binnen de ringmuren een plaats aan te wijzen, waar het meer nieuwe oorlogsgerei kon worden be waard. Misschien werkten daar meer rechtstreeks toe mede de beroeringen, tegen het midden dier eeuw uitbrekende, bekend als de Hoeksche en Kabeljauwschetwisten. 21)

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarboeken geschiedkundige vereniging Die Haghe | 1902 | | pagina 62