HET BINNENHOF VAN I247 I747.
53
Thans schijnen dan ook te ontstaan de „groote berei-
kamer” en althans de „harnaschkamer”, beiden liggende
niet verre van de „meester knapenkamer” en ook nabij
de bovenvermelde „nuwe earner”. Heden ten dage is van
hen allen geen spoor meer te vinden, doch men verliest
deze verschillende kamers reeds in het laatst der i5de
en in den loop der i6de eeuw uit het oog; terwijl dat
ook nergens blijkt of die berei- en harnaschkamers van
steen dan wel van hout zijn opgetrokken geweest. In het
belang van deze duistere oudste topografische gesteldheid
dient hier een uitgebreide aanteekening te worden toe
gevoegd. 22) Daaruit en bij aandachtige raadpleging
van den Plattegrond blijkt de onderlinge ligging van
alle meest noordoostelijke gebouwen binnen den hove in
de middeleeuwen. De gesteldheid van het tegenwoordige
Departement van Binnenlandsche Zaken laat thans niet
meer toe hunne juiste ligging te verifieeren. Het schijnt
daarbij wel of de groote bereikamer en de Zwarte kamer
zoowat één zijn, d. w. z.of dat die zwarte kamer lag
daarboven, want het luidt b. v. in 1472 (aoar.): „Item
in een houten camerken als men gaet nptie zwarte earner,
bezyden dat eetzaeltgen in den tuyn”, of anders als
een vervolg daarvan is aan te merken tot aan den vijver.
Het is evenwel zeer moeilijk in de rekeningen aanwijzingen
te vinden voor het bestaan van die bereikamer reeds in
de i4de eeuw, en schijnt zij dan ook pas als zoodanig
meer voor den dag te treden in den aanvang der i5de
eeuw. Mogelijk is dus het gebouw P of de harnasch
kamer van ouderen datum, even als de vertrekken Q, R
en S, waarvan althans beide laatstgemelden zeer zwaar
onderwelfd waren. Naast Q en R kwam een open
gang voor tusschen beide aansluitende binnenpleinen /3
en zijnde (3 sinds den aan vang der i6de eeuw ten deele
„nieuwe kaatsbaan”, nog ten tijde van de gevangenschap